De nieuwe plaquette bij het Provinciaal Verzetsmonument aan de Cauberg is op initiatief van en in samenwerking met de familie Lokerman door de Kunst- en Cultuurraad (KCR) gerealiseerd ter nagedachtenis aan de verzetsstrijders waarnaar de klokken van het carillon zijn vernoemd. Sinds 1 november 1944 is deze fusilladeplaats een herdenkingsplaats voor Limburgse verzetsmensen die in de strijd tegen de bezetter zijn gesneuveld.
Het Vredescarillon, in de vorm van tien bronzen klokken, vormt een eerbetoon dat herinnert aan de offers die door deze helden zijn gebracht. De zwaarste klok is genoemd naar de voornaamste schenker van het carillon. De negen overige klokken dragen elk de naam van een omgekomen Limburgse verzetsstrijder. Deze namen en het gedicht van Willem K. Coumans staan vermeld op de te onthullen herdenkingsplaquette
Hier de tekst van dr. Cammaert die hij zondagmiddag bij de onthulling van de plaquette bij het vredesmonument op de Cauberg sprak.
————–
Dames en heren,
Vandaag, aan de vooravond van de herdenking van onze gevallenen, zijn we hier samengekomen naar aanleiding van een prijzenswaardig initiatief van Jan Willem Lokerman. Hij heeft namelijk een plaquette laten maken bij het Vredescarillon met als doel om beter inzichtelijk te maken wie hier herdacht worden. Maar voordat ik iets zeg over deze negen verzetshelden, denk ik dat het goed is eerst kort stil te staan bij enkele wezenskenmerken van het verzet in Limburg.
Van essentieel belang voor de ontwikkeling en het karakter van dit verzet was de rol van de katholieke Kerk, in het bijzonder die van het bisdom Roermond. Anders dan tegenwoordig waren de invloed en het gezag van de Kerk en haar dienaren groot. Dat bleek al in de jaren dertig toen die Kerk op grond van de eigen humanitaire leerstellingen de uitdaging van het nationaal-socialisme aannam en een fel, principieel tegenoffensief lanceerde. Een tegenoffensief dat geïllustreerd werd aan de hand van weerzinwekkende voorbeelden uit de praktijk van alledag in nazi-Duitsland. Wie zich desondanks aansloot bij nationaal-socialistische groeperingen als de NSB, liep een reële kans op een sociale boycot. Mede dank zij dit tegenoffensief liep de Limburgse aanhang van het nationaal-socialisme in de tweede helft van de jaren dertig aanzienlijk terug.
Deze principiële, anti nationaal-socialistische opstelling veranderde niet na de Duitse inval in mei 1940. Integendeel; de afwijzende houding jegens bijvoorbeeld de NSB werd zelfs aangescherpt. Alles werd in het werk gesteld om de Kerk te vrijwaren van nationaal-socialistische bemoeienis of beïnvloeding. Keer op keer verhieven de bisschoppen hun stem als er een aantasting van het katholiek organisatieleven dreigde. Naarmate de bezetter de druk op de bevolking opvoerde, kregen de protesten van katholieke zijde een algemener karakter. Een niet onderschatten gevolg was dat de Kerk al snel een inspiratiebron werd voor het ontluikend verzet. Dat was zeker het geval in Limburg, waar jongeren uit het katholiek verenigingsleven en een opvallend grote groep van overwegend jonge geestelijken het verzet onschatbare diensten ging bewijzen. Zij realiseerden zich dat ze er door de zich telkens wijzigende omstandigheden nieuwe taken en verantwoordelijkheden bij kregen. Met steun van Leo Moonen, de secretaris van de Roermondse bisschop, gingen ze zich actief bemoeien met wat ik het katholiek humanitair verzet noem.
De ontwikkeling van dit type verzet kreeg al vroeg, in 1940-1941, een krachtige impuls door de komst van de eerste, uit Duitse interneringskampen ontsnapte Franstalige krijgsgevangenen. Deze Walen en Fransen waren bijna allemaal katholiek. Geloofsgenoten dus die er zonder meer van uit gingen dat ze konden rekenen op hulp van kerkdienaren van wie de meesten bovendien de Franse taal machtig waren. Met steun van jongeren uit het katholiek verenigingsleven begonnen deze geestelijken meteen aan de opbouw van talrijke grensoverschrijdende netwerken door de hele provincie om de ontsnapte krijgsgevangenen veilig huiswaarts te loodsen. Netwerken waarop naderhand kon worden voortgebouwd en waarvan weldra ook andere vluchtelingen gebruik gingen maken. Denk bijvoorbeeld aan Engelandgangers, joden, inlichtingenagenten en geallieerde vliegeniers die boven vijandig gebied waren neergehaald. Deze ontwikkeling sloot naadloos aan op het humanitaire karakter van het Limburgs verzet. Voorop stond de hulp aan iedereen die om welke reden dan ook werd vervolgd of als gevolg van oorlog en bezetting in moeilijkheden was gekomen.
Omdat het vooral om vluchtelingen op doorreis ging, fungeerde de provincie aanvankelijk vooral als doorgangsgebied. Dat veranderde ingrijpend vanaf 1943 toen de bezetter de jacht op jonge arbeidskrachten opende die in aanmerking kwamen voor dwangarbeid in Duitsland. Een antwoord liet niet lang op zich wachten: de bestaande verzetsstructuren bleken uitermate flexibel en beschikten over een ongekende dynamiek en vitaliteit. Binnen een paar maanden slaagden geestelijken en jongeren uit het katholieke organisatieleven erin om uit het niets een voortreffelijk functionerende provinciale organisatie voor onderduikers op te bouwen. Tussen de 10 en 15 duizend onderduikers maakten tot de bevrijding gebruik van de diensten van deze organisatie. Om aan distributiebonnen, valse papieren en stempels te komen, maar ook ter bescherming van dit verzetswerk en het plegen van sabotage, werden in de loop van 1943 enkele knokploegen opgericht. Hoewel deze knokploegen een uitzondering vormden op het geweldloze humanitaire verzet, hielden de leden ervan zich tot ver in 1944 ook bezig met uiteenlopende vormen van hulpverlening aan vervolgden. Op nadrukkelijke aandrang van de Kerk bleef het aantal acties van de Limburgse knokploegen beperkt. Het zou slechts ongewenste Duitse aandacht trekken. Bovendien konden heel wat acties vermeden worden omdat veel Limburgers sympathiek tegenover het geweldloze humanitair verzet stonden. Zo was menig ambtenaar bereid de helpende hand toe te steken door het verzet van de benodigde bonnen en documenten te voorzien. Dank zij dit brede maatschappelijk draagvlak bleven overvallen op distributiekantoren en gemeentehuizen tot een minimum beperkt.
Samengevat zou ik het Limburgs verzet willen karakteriseren als humanitair en relatief geweldloos. Dáár lagen zowel de innerlijke kracht als de specifieke waarde ervan.
Dames heren,
Dit gezegd hebbend, zal het u niet verbazen dat alle negen omgekomen verzetshelden die hier met name worden genoemd, deel uitmaakten van het omvangrijke humanitaire verzetscomplex in deze provincie.
Met diep respect noem ik: Leo Moonen, secretaris van bisschop Lemmens en stuwende kracht achter het door de Kerk geïnspireerde en gestimuleerde geweldloze verzet. Moonen onderhield nauw contact met talrijke verzetsdeelnemers en fungeerde bovendien als vraagbaak en adviseur. Menigeen deed een beroep op hem als er lastige beslissingen moesten worden genomen. Denk bijvoorbeeld aan het uitschakelen van verraders. Moonen volgde het verzet op de voet en zag er nauwlettend op toe dat het zich niet in agressieve richting ontwikkelde. De ironie van het lot wilde dat hij in augustus 1944 werd verraden door een beruchte Roermondse NSB’er, die op zijn aandringen niet geliquideerd mocht worden. Begin 1945 kwam de geestelijke leidsman van het Limburgs verzet in het kamp Bergen-Belsen om het leven.
Als tweede noem ik de uit Venlo afkomstige onderwijzer Jan Hendrikx. Op verzoek van de kapelaans Naus en Van Enckevort nam hij in 1943 de opbouw van de Limburgse onderduikorganisatie op zich. Hij reisde stad en land af en bracht talrijke waardevolle verbindingen tot stand, zowel binnen de provincie als daarbuiten. Ook maakte hij deel uit van de leiding van de landelijke onderduikorganisatie. En, net als de bij het verzet betrokken geestelijken, was hij een verklaard voorstander van geweldloos verzet. Door verraad viel hij in juni 1944 in Duitse handen. Begin 1945 kwam hij om het leven tijdens een van de gruwelijke evacuatietransporten van kampgevangenen. Sjeng Coenen en Joep Francotte maakten aanvankelijk deel uit van de onderduikorganisatie in het zuiden van de provincie. In de zomer van 1944 sloten ze zich aan bij de kort tevoren opgerichte Zuid Limburgse knokploeg. Op 5 september van dat jaar, de dag die we vooral kennen als ‘Dolle Dinsdag’, slaagde deze knokploeg erin om maar liefst tachtig personen uit de gevangenis van Maastricht te bevrijden. In de loop van de dag begaven Coenen en Francotte zich naar Ulestraten om zich voor te bereiden op een overval op het gevangenkamp in Vught. Op de boerderij waar de benodigde wapens verborgen lagen, liep het helemaal mis. Het wemelde er van Duitse militairen die kort tevoren op het bedrijf waren neergestreken. Omdat de twee zich nogal zonderling gedroegen, kregen de militairen argwaan. Ze fouilleerden Coenen en ontdekten een pistool. Diezelfde avond nog werden de twee hier, op de Cauberg doodgeschoten. De volgende dag vond een wandelaar de zwaar toegetakelde en aan elkaar geketende stoffelijke resten langs de weg. Ter afschrikking hadden de Duitsers er een bordje bij gelegd met de tekst ‘Terroristen’.
Kapelaan Jacques Naus uit Venlo was niet alleen een verzetspionier, ook was hij een uitgesproken vertegenwoordiger van het humanitair geïnspireerd verzet. Al vroeg raakte hij betrokken bij de hulp aan ontsnapte krijgsgevangenen en bemanningsleden van neergehaalde geallieerde bommenwerpers. Ook was hij een van de initiatiefnemers achter de oprichting van de provinciale onderduikorganisatie in 1943. Net als Jan Hendrikx bracht hij talrijke verbindingen tot stand en bekleedde hij een leidinggevende functie in de organisatie. In juni 1944 slaagde de SD erin hem als gevolg van verraad te arresteren. Begin 1945 kwam hij in het kamp Bergen-Belsen om het leven.
Maastrichtenaar en verzetspionier Jo Lokerman werkte als treinmachinist voor de Nederlandse Spoorwegen. Ook hij begon al vroeg in de oorlog met de hulp aan Franstalige krijgsgevangenen, naderhand ook geallieerde vliegeniers. Daarnaast raakte hij betrokken bij de hulp aan joden en verspreidde hij verzetsbladen. Bovendien was hij een van de oprichters van de Maastrichtse onderduikorganisatie waaraan hij enige tijd leiding gaf. Als gevolg van verraad viel deze verdienstelijke verzetsman in mei 1943 in handen van de Sicherheitsdienst. In februari 1945 kwam hij in kamp Neuengamme om het leven.
De wat minder bekende Johan Guelen uit Gennep maakte sinds de zomer van 1944 deel uit van de plaatselijke knokploeg. Het groepje stelde zich ten doel verraders en kletsmajoors het zwijgen op te leggen en hard op te treden tegen zwarthandelaren. Begin september 1944 raakte Guelen betrokken bij een plan om het distributiekantoor van Berlicum te overvallen. Nog voor het zo ver kwam, liep hij door onvoorzichtigheid van een collega tegen de lamp. Met twee anderen werd hij via de gevangenis van Berlicum overgebracht naar kamp Vught, waar hem de kogel wachtte. Cornelis Krans woonde op een boerderij in Helden en huisvestte al vroeg in de oorlog een joods gezin in een ondergrondse schuilplaats op een steenworp afstand van zijn woning. In 1943, toen de onderduik massale vormen aannam, stelde hij enkele demontabele kippenhokken beschikbaar voor jongeren en Nederlandse militairen uit de regio. Die werden herbouwd in de bossen achter de boerderij. Omdat de onderduikers het niet zo nauw namen met de eigen veiligheid, deden al gauw allerlei geruchten de ronde. De gevolgen van zoveel loslippigheid konden niet uitblijven. In juli 1943 overviel een grote Duitse troepenmacht het boskamp, dat net op tijd ontruimd was. De bewoners kwamen met de schrik vrij. Zo niet Krans. Hij werd opgepakt en overgebracht naar een gevangenis in Duitsland. Ernstig ziek keerde hij naar Nederland terug waar hij in maart 1944 overleed.
Als laatste noem ik Harrie Tobben, een mijnpolitieman uit Heerlen. Als voormalig militair kreeg hij al vroeg in de oorlog verbinding met oud collega’s die zich niet bij de nederlaag wilden neerleggen. Onder de bezielende leiding van Charles Bongaerts gingen deze oud militairen zich toeleggen op alle mogelijke verzetsactiviteiten, variërend van hulp aan joden, geallieerde vliegeniers en onderduikers tot het verzamelen van wapens en inlichtingen, de vervaardiging en verspreiding van illegale bladen en het plegen van sabotage. Door infiltratie van provocateurs in Duitse dienst werd Harrie Tobben op 6 augustus 1943 opgepakt. Hij verdween naar Duitsland en kwam in maart 1945 in Hamelen om het leven. Hetzelfde lot trof overigens ook Charles Bongaerts.
Dames en heren, ik beschouw het als onze plicht om de herinnering aan het voorbeeld dat deze helden uit eigen gelederen ons voorhielden en het grootst denkbare offer dat zij voor hun idealen brachten, vast te houden en blijvend te gedenken. Moge de vandaag onthulde plaquette daartoe een bescheiden bijdrage leveren.
Fred Cammaert, april 2017
————-
Tot zover de speech die Fred Cammaert hield tijdens de onthulling van de plaquette aan het Provinciale verzetsmonument aan de Cauberg.
Foto’s Hein Reuters, TV Valkenburg